Elena zat op een bankje onder een boom te wachten tot de les begon. Ze was twee weken geleden aangekomen en zat hier al een week op school. Ze was op via de juiste contacten aan een valse identiteitskaart gekomen en dus dacht iedereen dat ze 16 was. Het was nu winter, Elena’s favoriete seizoen, want je kon makkelijker uit de zon blijven en het viel minder op als je dik gekleed was om geen zon op je huid te laten vallen. Ze had vanaf het eerste moment gevraagd aan de leerkrachten om haar niet bij het raam te zetten, omdat ze dan ‘afgeleid werd’. Als iemand haar vroeg naar de rode kleur van haar ogen, antwoordde ze vlot: ‘Ik heb rode lenzen in, rood is veel stoerder dan bruin.’ Het was veel makkelijker om te zeggen dat je lenzen in had dan echt bruine lenzen in te doen. Haar dagdroom werd verstoord door een zin die ze opving. Ze zag meneer Smith, haar klassenleraar, tegen een meisje praten dat ze nog niet gezien had. Dat moest Emera zijn, meneer Smith had hun al verteld over hun nieuwe klasgenoot. De wind draaide en Elena ving Emera’s geur op. Ze vloekte binnensmonds, het was een weerwolf. De laatste tijd kwamen er steeds meer weerwolven op Gethin. Ze besloot om vriendelijk te doen en wou haar gaan begroeten. Ze checkte haar kleren om te zien of alle huid bedekt was. Ze had een leren vest, een trui met een kap, een T-shirt met lange mouwen, een strakke broek en laarzen tot net onder de knie aan, op haar hoofd stond een muts die een schaduw wierp op het grootste deel van haar gezicht en aan haar handen droeg ze elegante, leren handschoenen. Alles was zorgvuldig bedekt. Ze stond op en gooide haar tas over haar schouder. Ze liep naar Emera toe en zette een vriendelijke glimlach op. Ze zei vriendelijk: ‘Welkom op onze middelbare school! Je moet Emera zijn, meneer Smith heeft ons over jou verteld. Je zit bij mij in de klas. Ik ben Elena.’ Ze stak haar hand uit.